In 2024 staat een nieuwe peiling gepland naar de kenmerken van het bewegingsonderwijs en de bewegingscompetenties van leerlingen in het basisonderwijs. Ter voorbereiding is een literatuurstudie uitgevoerd, gericht op de vraag: welke onderwijskenmerken helpen de beoogde bewegingscompetenties te behalen? Met deze kennis worden onderzoeksinstrumenten ontwikkeld voor het peilingsonderzoek, maar ook voor de praktijk levert het interessante inzichten op. We delen de belangrijkste aanbevelingen voor het onderwijs, verdeeld over de zes bouwstenen binnen het leergebied Sport en Bewegen (Curriculum.nu).
Bouwsteen 1: leren bewegen
De bouwsteen ‘leren bewegen’ draait om de motorische ontwikkeling. Leerlingen leren binnen hun eigen mogelijkheden deelnemen aan nieuwe en bekende activiteiten. Ze ontwikkelen eerst een brede motorische vaardigheid en passen vervolgens de basisvaardigheden toe in bepaalde sporten. Zo moet een kind een bal leren gooien en vangen om te kunnen meedoen met basketbal, volleybal en tennis.
Uit de literatuurstudie blijkt een goede leerkracht essentieel bij het leren bewegen: iemand die leerlingen motiveert en hen voldoende aandacht, autonomie en waardering geeft. Daarbij is het effectiever om niet onderlinge vergelijking te benadrukken, maar individuele vooruitgang. Verder zorgt de leerkracht er idealiter voor dat ieder kind een uitdagende taak op eigen niveau krijgt, met passende instructie, ondersteuning en (timing van) feedback. Ook helpt het om de leerling steeds meer eigen regie te geven.
Op taakniveau blijkt voldoende oefentijd cruciaal, ten minste 300 minuten. Handig organiseren helpt dit te realiseren. Verder moet de taak passen bij iemands vaardigheden. Werk daarom bijvoorbeeld in kleine groepjes aan de individuele ontwikkeling. Door daarnaast de taak te variëren, leren kinderen de vaardigheid in verschillende situaties uitvoeren.
Een afwisselende, rijke omgeving – dat geldt voor gymzaal én schoolplein – helpt om motorische vaardigheden te leren vertalen naar nieuwe situaties. Denk aan verschillende zones, voldoende materialen, uitdagende plekken, stimulerende begeleiding of zelfs virtuele omgevingen. Tot slot: vooral meisjes en kinderen met overgewicht verdienen extra stimulans. Zij lopen gemiddeld gezien motorisch achter en kunnen zich daardoor terugtrekken uit oefensituaties.
Lees meer over het inzetten van energizers en bewegend leren in het basisonderwijs
Bouwsteen 2: gezond bewegen
Bij ‘gezond bewegen’ draait het om plezier en succesvolle leerervaringen met sport en bewegen. Leerlingen leren activiteiten veilig uitvoeren om het risico op blessures en overbelasting te verkleinen. Ook gaat het om (intensief) bewegen voor de positieve gezondheidseffecten. Het idee is dat leerlingen een positieve houding ontwikkelen tegenover gezond en veilig bewegen.
In de praktijk blijkt het bewegingsonderwijs meestal niet heel intensief, en leerlingen bewegen minder dan 50% van de lestijd tenminste matig intensief. Een goede manier om dit te verbeteren is het aantal lessen bewegingsonderwijs (of beweegmomenten) per week verhogen. Dat gaat níet ten koste van de resultaten op vakken als rekenen. Is het onmogelijk om meer bewegingsonderwijs te geven? Kies dan voor intensievere beweegactiviteiten en beperk tijdrovende lesorganisaties, opstellingen, groepsindelingen, wachtrijen, enzovoorts. Een kanttekening: intensievere activiteiten leiden niet per definitie tot meer beweegplezier, intrinsieke motivatie, betrokkenheid. Zorg daarom voor een goede balans tussen enerzijds actieve lestijd, en anderzijds ruimte voor instructie, monitoring, feedback, evaluatie en reflectie.
Als leerkracht kun je ook met een motiverend leerklimaat bijdragen aan gezond bewegen: zorg dat leerlingen positieve feedback krijgen en succeservaringen opdoen. Taken moeten aansluiten bij het competentieniveau van leerlingen. Schenk tot slot aandacht aan het voorkomen van blessures en ongevallen.
Lees meer over de belemmeringen voor meer bewegingsonderwijs in het basisonderwijs
Bouwsteen 3: bewegen regelen
Bij ‘bewegen regelen’ leren leerlingen beweegactiviteiten opstarten, gaande houden en afronden. Ze leren omgaan met regels en afspraken, maar ook met materialen en arrangement. Bovendien verkennen ze rollen, zoals instrueren, organiseren en coachen. Zo ontwikkelen leerlingen brede vaardigheden zoals communiceren en samenwerken, maar ook praktische skills zoals opruimen en klaarzetten. Dit alles stimuleert hun persoonlijke en sociale ontwikkeling, en verbetert de zelfregulatie en executieve functies (zoals aandacht en probleemoplossend vermogen).
Hoe help je als leerkracht leerlingen om bewegen te leren regelen? De studie laat zien: door niet zozeer ‘de instructeur’ maar meer de begeleider van het leerproces te zijn. Daarbij is aandacht voor reflectie, evaluatie en constante feedback belangrijk. Ook kun je aspecten van zelfregulatie verweven in activiteiten, zoals doelen stellen en reflecteren, en aandacht besteden aan het aanleren van levensvaardigheden.
Effectief is een omgeving die leerlingen uitdaagt en stimuleert verantwoordelijkheid te nemen en leiderschap te tonen. Ook een ‘mastery climate’ werkt goed: leg de focus op leren, beheersing en verbetering, en minder op vergelijking met anderen. Creëer ook een omgeving waarin zelfregulerend leren staat, of werk op basis van non-linear pedagogy om zelfregulatie en executieve functies te stimuleren. Je past het leren dan steeds aan de leerling en de situatie aan.
Je kunt gericht werken aan ‘bewegen regelen’ met uitdagende of complexe taken, taken met keuzevrijheid en taken waarbij kinderen leiderschap oefenen of erkenning krijgen. Voor het verbeteren van executieve functies lijken langdurige interventies met aerobe en/of uitdagende (motorische) activiteiten veelbelovend.
Lees meer over de meerwaarde van sport en bewegen in het basisonderwijs
Bouwsteen 4: bewegen betekenis geven
Om leerlingen te motiveren voor een leven lang met plezier bewegen, moeten ze ontdekken wat ze leuk vinden, waar ze goed in zijn, en waarom ze willen bewegen. Oftewel: ze ontwikkelen hun beweegidentiteit. Dat doen ze door het – op eigen niveau – verkennen van, het reflecteren op en het kiezen van beweegactiviteiten.
Als leerkracht stimuleer je de motivatie en competentiegevoelens van leerlingen door een omgeving te scheppen waarin zij autonomie, competentie en verbondenheid ervaren. Vooral autonomie blijkt essentieel: geef leerlingen keuzeopties zodat ze verantwoordelijkheid kunnen nemen over hun eigen leerproces. Ook een ‘mastery climate’ helpt om motivatie, plezier en competentiegevoelens te verhogen, net als het toepassen van curriculaire modellen als het Sports Education Model (SE-model). Creëer bijvoorbeeld een authentieke sportervaring: werk met de elementen van een bepaalde sport, zoals verschillende rollen, competitie, teamlid zijn.
Zorg verder voor gevarieerde activiteiten die leerlingen als betekenisvol ervaren en die aansluiten bij hun belevingswereld en ontwikkelingsniveau. Dit stimuleert de motivatie en competentiegevoelens én helpt leerlingen ontdekken wat ze goed kunnen en leuk vinden. Houd daarbij rekening met niveau- en interesseverschillen, zodat alle leerlingen optimaal gemotiveerd en uitgedaagd worden.
Tot slot: meisjes voelen zich gemiddeld genomen minder gemotiveerd en competent tijdens het bewegingsonderwijs. Houd rekening met hun voorkeuren, bijvoorbeeld door ook ritmische activiteiten aan te bieden, voor positieve effecten op hun motivatie en beweegplezier.
Praktijkvoorbeeld: Spelinzicht
Bij het programma Spelinzicht leren leerlingen vaardigheden in een authentieke spelcontext. Ze oefenen bijvoorbeeld niet met het schoppen van de bal, maar spelen meteen een partijtje. In lijn met hun vooruitgang worden steeds complexere spelcontexten aangeboden. Ook voor reflectie is veel ruimte. Centraal staat het creëren van maximale betrokkenheid en waardering.
Bouwsteen 5: samen bewegen
Bij ‘samen bewegen’ worden leerlingen zich bewust van hun eigen rol en gedrag en dat van anderen in beweegsituaties. Zij leren hun eigen (on)mogelijkheden en die van anderen accepteren en daarmee omgaan. Ook leren ze communiceren en samenwerken, en worden ze sociaal vaardig. Denk aan emoties delen en herkennen, feedback geven en ontvangen, en functioneren in een groep.
Hoe stimuleer je samen bewegen? Allereerst: de literatuurstudie laat zien dat er nog weinig onderzoek is gedaan naar samen bewegen in het Nederlandse bewegingsonderwijs. Toch zijn er aanknopingspunten voor de praktijk. Als leerkracht verzorg je namelijk de randvoorwaarden voor samenwerkend leren. Denk aan het benoemen van samen bewegen als doel, het voordoen van gedrag, evalueren en herhalen. Ook een veilig pedagogisch klimaat is voorwaarde voor samenwerkend leren. Creëer ook een coöperatieve omgeving met afgebakende zones en actieve begeleiding die stuurt op inclusie van kinderen. Dat leidt tot minder conflicten.
Verder help je leerlingen hun sociale competenties te ontwikkelen door hen rollen te geven, zoals observator, evaluator, coach of feedbackgever. Daardoor leren ze bijvoorbeeld luisteren, communiceren en zich inleven in anderen. De leerling moet wel helder hebben wat de rol is en hoe deze in te vullen. Vertel daarom het doel en reik een werkpatroon aan: een volgorde van vaardigheden, zoals observeren, herkennen, reageren.
Laat je inspireren door scholen die sporten en bewegen effectief inzetten
Bouwsteen 6: beweegcontexten verbinden
De bouwsteen ‘beweegcontexten verbinden’ slaat de brug van school naar andere contexten. De focus ligt op deelname aan sport en bewegen, en op het reflecteren op de eigen motieven om daaraan mee te doen. Leerlingen leren kennis en vaardigheden toepassen in beweegactiviteiten buiten de lessen. Daarbij draait het om georganiseerde sport, maar ook om buitenspelen op straat en speelveldjes, wandelen, ‘active gaming’, enzovoorts.
Voor ‘beweegcontexten verbinden’ is er nog te weinig onderzoek gedaan naar kenmerken van leerkrachten, taken en het schoolse beweegbeleid om veel gerichte aanbevelingen te doen voor het onderwijs. Wel biedt een goede samenwerking met buurtsportcoaches en sportverenigingen kansen om sportlidmaatschap onder kinderen te stimuleren. Belangrijk voor een succesvolle samenwerking zijn:
- een zekere frequentie en duur van activiteiten, zodat leerlingen een succesbeleving hebben en voelen dat ze iets geleerd hebben
- structuur en variatie in het aanbod
- een doorgaande leerlijn van school naar vereniging, bijvoorbeeld door te starten met kennismakingslessen vanuit sportverenigingen onder schooltijd, gevolgd door een naschoolse lessenreeks waar leerlingen voor kunnen intekenen, waarna leerlingen (proef)lid kunnen worden
- kennismaking met andere omgevingen onder begeleiding van bekende leerkrachten of trainers
Wil je als school actiever samenwerken met sportverenigingen en buurtsportcoaches? Kijk bijvoorbeeld naar de structuur van Special Heroes (zie kader). Bijzonder aan deze interventie is dat de school centraal staat. Bovendien worden verschillende successleutels gebruikt, zoals betrokkenheid van de omgeving, succeservaringen, een veilige transfer van school naar de sportvereniging, en gestructureerd, gevarieerd aanbod.
Tot slot kun je als leerkracht een signaleringsrol vervullen: is er een leerling die wel wil sporten, maar van wie de ouders geen contributie kunnen betalen? Of vervul een ambassadeursrol voor de sport door je gemotiveerd en enthousiast op te stellen. Plezier blijkt het belangrijkste motief van leerlingen om mee te doen met beweegactiviteiten binnen en buiten school, dus speel daarop in.
Praktijkvoorbeeld: Special Heroes
Special Heroes richt zich op kinderen in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Eerst doen leerlingen positieve sportervaringen op in een vertrouwde, laagdrempelige en veilige schoolomgeving. Dan maken zij stapsgewijs kennis met sporten bij een vereniging. Er is een gestructureerd aanbod van clinicblokken. Ook is er een stappenplan om een doorlopende leerlijn van school naar de sportvereniging te realiseren.
Voor meer informatie kun je contact opnemen met Johan Koedijker, specialist Vaardig in Bewegen bij Kenniscentrum Sport & Bewegen.